Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [32]Wee mij, mijn moeder, dat gij mij gebaard hebt, een man van [33]twist, en een man van krakeel den gansen lande! Ik heb [hun] niet op [34]woeker gegeven, ook hebben zij mij niet op woeker gegeven, [nog] vloekt mij een ieder van hen. 32. De profeet, merkende dat hij Gods oordeel niet kon afbidden, wordt hartelijk bedroefd en klaagt over zijn moeilijken verdrietigen staat onder zijne boze landslieden, waartegen de Heere hem vertroost in vs.11. 33. Met wien een ieder twist en krakeelt. Vergelijk 2 Sam.8:10. 34. Waaruit gemeenlijk twisten en krakelen, schelden en lasteren pleegt te ontstaan. De profeet wil zeggen dat hij hun geen oorzaak heeft gegeven van twist, haat en vloek, als niets met hen te doen hebbende, buiten des Heeren woord en zijn beroep, waarom hij alleenlijk moest lijden.